Woensdag 5 september 2007 - BREDA - 'Wie het leven van een mens redt, redt de wereld', zegt de Talmoed, ná de bijbel het belangrijkste boek van de Joden. De Princenhaagse dominee wijlen Herman Coolsma heeft, samen met zijn nog in leven zijnde vrouw Joos, meer dan dertig mensen het leven gered. Door ze tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Nederlands-Hervormde pastorie aan de Dreef (nummer 7) te verstoppen. Waar niet alleen het domineesgezin woonde, maar waar de Duitsers ook nog eens een ziekenboeg hadden ingericht. Het jeugdige domineesechtpaar, dat drie jonge kinderen grootbracht, was zich terdege bewust van de persoonlijke gevaren die zijn medemenselijkheid met zich bracht, maar schroomde niet.
Maar liefst 29 van die onderduikers waren Joden. Gistermiddag kreeg de prominente, in 1996 overleden predikant - postuum - Israëls hoogste onderscheiding, de Yad Vashem, toegekend. Evenals zijn hoogbejaarde weduwe, die voor beiden de medaille en oorkonde in ontvangst nam tijdens een door de Israëlische ambassade georganiseerde plechtigheid in Zorgkruispunt De Werve.
Postuum kreeg eveneens het echtpaar Arie en Celia Oostlander-van de Grift de Yad Vashem, waarmee ook zij voor altijd tot 'Rechtvaardigen onder de Volkeren' zijn verklaard. Want ook zij redden Joodse levens. Op de zolder van de aan de pastorie belendende kosterswoning op nummer 9 verborgen de al even kinderrijke Oostlanders een achttal Joodse onderduikers. De oud-verzetsman Arie Oostlander - die ruim vijftig jaar het orgel van de Johanneskerk bespeelde - werd bij leven nog met het Verzetskruis onderscheiden.
Naar ds. Coolsma vernoemde de gemeente Breda in juni 2006 een nieuwe straat in Princenhage. Herman Coolsma, in 1908 in Dubbeldam (bij Dordrecht) geboren en in Groningen als theoloog afgestudeerd, kwam in 1935 met zijn twee jaar jongere vrouw Joos naar Brabant. De jonge predikant trad daarmee onbedoeld in het voetspoor van Theo van Gogh, de vader van de schilder Vincent, die eveneens voorganger van de Nederlands-Hervormde gemeente in het boomkwekersdorp was.
Toen Herman Coolsma het destijds nog zelfstandige Princenhage als nieuwe standplaats kreeg, vertrok het gezin in 1938 uit Zundert, maar niet voordat de maatschappelijk altijd zeer betrokken predikant er (mede) het Bloemencorso had opgericht.
Enkele jaren later zaten de Coolsma's samen met de Oostlanders tot over hun oren in het verzet tegen het Nazistisch heidendom. In 1935, tijdens hun huwelijksreis in het Schwarzwald, hadden ze al een onheil(voor)spellend voorproefje gehad. Door de straten werden spandoeken gedragen met afschuw inboezemende teksten als 'Ouders, behoedt uw kinderen voor de Joden'. Inmiddels was het onzalige Nazidom letterlijk over hun drempel heen gemarcheerd. In de voorkamer van de 18e-eeuwse pastorie liepen de Duitsers in en uit. Als het permanent dreigende onraad al te onmiddellijk werd, kropen de onderduikers weg achter de dubbele wand van een diepe kast. Hun lotgenoten in de kosterij kenden de weg naar een diepe put, die Arie Oostlander in de tuin had gegraven, en een geheime doorgang naar de aanpalende pastorietuin.
Veertig jaar na de oorlog waren de Coolsma's nog niet over hun ontsteltenis heen. "Het blijft onvoorstelbaar", verzuchtten ze in 1995 in De Stem. "Van de gaskamers hebben we niets geweten, daarover hoorden we tot onze verbijstering pas na de oorlog. Maar we wisten toen al wel van hoge sterftecijfers (onder de Joden)."
In 1944 werd Herman Coolsma zelf onderduiker. Het was té gevaarlijk voor hem geworden. In augustus werd zijn jongste broer, Constant, om zijn - verraden - verzetswerk in kamp Vught gefusilleerd. "Mijn vader haatte de Duitsers diep", vertelde Ineke Lolcama (1936), zijn enige nog levende kind onlangs. "Maar het heeft hem er niet van weerhouden de Vier (later Drie) van Breda in hun cel op te zoeken. Net zoals hij ook altijd andere gevangenen als geestelijk verzorger bezocht. Mijn vader was een bijzonder iemand met in alle opzichten een groot hart, want hij zat in talrijke maatschappelijke organisaties. Maar eigenlijk is mijn moeder minstens zo bijzonder. Zielzorg was háár beroep immers niet - en toch deed ze mee. Gewoon, omdat ze vond dat ze het moest doen. Weet u, ze vindt die onderscheiding dinsdag ook eigenlijk niet leuk. Daar is ze veel te bescheiden voor."
De decoranda, nog kristalhelder van geest, beaamde het gisteren. Ze vond het 'apekool' om onderscheiden te worden. "Daar doe je het immers niet voor en het is al zo lang geleden. Wat gebeurd is, is gebeurd. Het is alleen waardevol voor onze nazaten, want zij weten níet wat er is gebeurd."
Trots op zijn uit plichtsbetrachting verrichte heldendaden was Herman Cools net zomin. In 1995 relativeerde hij triest: "We hebben in het Joods Historisch Museum eens naar een bandje geluisterd. Van die 29 Joodse onderduikers hebben er maar drie de oorlog overleefd." |